Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for the ‘zorg’ Category

Emotionele arbeid

01072016

Voort het eerst in mijn leven heb ik gisteren welbewust een vloek ingeslikt. Gek genoeg weet ik niet eens hoe hij smaakte, want ik onderschepte hem meteen toen hij uit mijn gemoed opwelde. Wel voelde ik even mijn strottenhoofd op en neer gaan. Vervolgens beet ik op mijn onderlip, maar dat mocht niet baten: de tranen stroomden al, middenin het ochtendoverleg, halverwege de checklist. Nu was dat overleg al onderbroken en wel doordat mijn smartphone nogal woest tekeerging in mijn tas. “Wat een leuke jungle-geluiden,” lachte een collega nog, maar toen ik het nummer zag, sloeg mij de schrik al om het hart. Een minuut later was die voorbij, om plaats te maken voor het explosieve mengsel van kinderlijke woede en verdriet, dat in die vloek een uitweg zocht.

Het telefoontje had ons de tijding gebracht, dat de man over wie ik in mijn vorige bericht schreef, de avond tevoren plotseling was overleden. Had ik te vroeg gejuicht? Waren mijn gevoelens van dat moment zo heftig, omdat ik onvoldoende voorzichtigheid had betracht bij het wensen en hopen? Wat maakte het uit: de checklist werd me even uit handen genomen, maar daarna moest ik als de wiedeweerga mijn veren schudden om de wijk in te kunnen. Als altijd een koene duik in de woelige baren van sores, nukken, behoeftigheid, maar ook dankbaarheid en levensmoed van onze zorgvragers, om na een uur of vier, vijf weer boven water te komen en rond te kijken naar waar mijn eigen leven ook alweer over ging.

Emotionele arbeid is een vast bestanddeel van het takenpakket van ons verzorgenden en verpleegkundigen in de thuiszorg. Tegelijk moeten we niet onderschatten wat sommige van onze cliënten op dat gebied presteren, en dan denk ik in de eerste plaats terug aan Mijn Mannetje en zijn Levenskunst. Hij was een eenvoudig ambachtsman, die na de lagere school in het bedrijf van zijn vader was gaan werken. Ongeletterd was hij, maar hij sprak vol liefde over de boeken die hij had bezeten, gelezen, uitgeleend, weggegeven. Hij kon ze mij niet laten zien, maar noemde wel een naam als Thomas à Kempis. Seneca zou hem ook aangesproken hebben, en anders Epictetus wel.

Misschien was dit wel het meest kenmerkende aan hem, wat me het langst bij zal blijven: hij hechtte er grote waarde aan de tuin van zijn emoties op orde te houden. De grond was er niet schraal – hij was een bijzonder gevoelig man. Distels en doornen zouden het er goed doen, ware het niet dat hij de schoffel streng hanteerde. “Ik vind, je moet . . . ,” begon hij dan zijn zinnen. Het resultaat mocht er zijn. Duizend bloemen bloeiden er, maar bovenal die van dankbaarheid. Zijn geluk lag in de gewone dingen des levens. Dat zijn vrouw en hij elkaar hadden gevonden, dat ze zijn schoonvader tot zijn dood in huis hadden kunnen verzorgen, dat ze samen – met wat hulp van familie en de thuiszorg – hun huishouden nog draaiende wisten te houden. Blij als een kind was hij met dat wekelijkse rondje in de rolstoel, waarbij hij iedere voorbijganger vriendelijk groette. Middenin dat tuintje van hem stond als een grote zonnebloem zijn warme belangstelling voor elke mens die hij tegenover zich had.

“Ik ben blij met elke dag dat ik nog leef,” heb ik hem meer dan eens horen zeggen. Op zo’n moment hing de schoffel losjes tegen zijn schouder. Na gedane arbeid is het goed rusten.

Read Full Post »

Mijn Mannetje

27062016

Mannen leven minder lang dan vrouwen. Dientengevolge hebben wij meer vrouwen ‘in zorg’ dan mannen. Is het deze schaarste die de hulpbehoevende mannen in onze wijk aantrekkelijker maakt? Of is het omdat zij zich zo dankbaar laten verzorgen? Mogelijk hangt er soms zelfs nog een vleugje aandoenlijke charme om zo’n oude heer. Hoe het ook zij: we hebben allemaal wel iemand die we onder elkaar “Mijn Mannetje” noemen.

De mijne is overigens ‘bezet‘, want hij heeft zijn echtgenote nog. Als twee omvallende schuttinkjes, die elkaar overeind houden, zitten zij tegenover elkaar aan de tafel. Dag in, dag uit. Beiden zwaar beperkt door hun aandoeningen en door hun ouderdom. Niettemin zijn zij dankbaar voor elke dag dat zij nog van elkanders gezelschap kunnen genieten. Hun karakters passen bij elkaar als een sleutel op een slot, maar als je goed luistert, hoor je het wel knarsen. Ik zie hen als twee Atlassen, die samen hun hemel torsen, dan klopt het helemaal.

Vorige week ging het plotseling niet goed met Mijn Mannetje. Hij was gevallen, mijn collega’s hadden zich danig vertild aan zijn 115 kilogrammen en daarna was hij op bed blijven liggen. Geen beweging meer in te krijgen. De huisarts kwam en vermoedde een griepje, misschien een beginnende luchtweginfectie. Een paar paracetamolletjes zouden voldoende zijn. Dat onze wijkverpleegkundigen er anders over dachten, mocht niet baten. Meneer werd niet ‘ingestuurd‘.

De volgende morgen tijdens het overleg drong ik er op aan dat zij nog eens aan zouden dringen. Het klonk niet goed. Toen ik later die ochtend even op persoonlijke titel bij MM langs ging, schrok ik me een ongeluk. Hij had hoge koorts en was nauwelijks aanspreekbaar. Mijn collega van de wijkverpleging, die zelf al hevig gefrustreerd was door de laconieke (of aarzelende?) houding van de huisarts, had aan mijn bezorgde geluid voldoende om echt heel hard aan de bel te gaan trekken, ditmaal bij zijn vervanger. Een uur later is MM door vijf brandweermannetjes uit zijn bed getild en met loeiende sirenes naar het ziekenhuis gereden.

Een dag later sprak ik zijn vrouw, die alleen aan de tafel in de achterkamer zat, tegenover een wel erg lege plek. “Het gaat niet goed met mijn man,” zei ze en begon te huilen. Hij lag op de intensive care en had een longontsteking en nog een paar dingen die zij niet had kunnen onthouden. Men had haar gevraagd of hij bediend wilde worden, maar dat was hij al. Dat gebeurt in de RK kerk tegenwoordig collectief, met een hele groep ouderen (55+?) tegelijk. Ik was een goed stuk meer aangeslagen dan ik had kunnen denken, en wist niet meer waar ik nog om mocht bidden. Dat krijg je van al die vrijdagmiddagen achter een rolstoel.

De volgende dag, gisteren, ging ik even bij hem op bezoek. Vijf minuten maar, want hij was heel moe en zwakjes en hing aan duizend snoeren en slangetjes. “Hoe gaat het met je tuin?” vroeg hij, desondanks. “Lief dat je bent gekomen.” Ach ja, natuurlijk. Vandaag schijnt hij alweer in een stoel gezeten te hebben. Het ziet er naar uit dat de Eeuwige zijn ‘mallech hamowes‘ even om een andere boodschap heeft uitgestuurd. Ook als je niet weet wat je moet bidden, loop je de kans verhoord te worden.

Read Full Post »

Google-oogjes

16062016

 

You never get a second chance to make a first impression.

Will Rogers

Dit klopt niet meer: de kans dat je überhaupt de kans krijgt om een eerste indruk op iemand te maken wordt met de dag kleiner. Steeds vaker gaat aan een ontmoeting een digitaal contact vooraf en bekijken we elkaar met google-oogjes, nog voordat we elkaar de hand geschud hebben. Ook zonder Google Glass. Wanneer ik iemand ergens in Spanje of Canada via de mail met een vraag heb benaderd, krijg ik – meestal nog voordat diegene mij heeft geantwoord – een melding van Academia.edu, dat “someone just searched for you on Google and viewed your profile at academia.edu”. Iemand uit Spanje of Canada, zie ik dan in het grafiekje.

Dan kijk ik gauw even wat hij of zij te zien heeft gekregen. En natuurlijk naar wat er over haar of hem is blijven kleven aan de draden van het wereldwijde web. Gelukkig ben ik meestal blij met het beste beentje dat Google namens mij voorzet. Was dat niet het geval, dan moest ik mijn toevlucht zoeken tot één van de vele handleidingen die je kunnen helpen om ons aller Alziend Oog een beetje bij te sturen. Ik zou zelfs kunnen overwegen een of andere ‘start-up‘ in de arm te nemen, die het voor mij kan doen, mits ik daar een paar duizend dollar voor over heb.

Dankzij de informatiesamenleving zitten we vol met voorkennis over elkaar en neemt ons vermogen tot vooroordelen recht evenredig toe. De mensen die hier groot geld aan verdienen gaan in hun braafste dromen nog veel verder dan die laagopgeleide PVV-aanhangers bij de politie, die de straat met hun onderbuikse naf-dar scannen. (Prijsvraag: hoeveel vooroordelen bevat deze zin?) Kijk nog eens naar dat reclamefilmpje, waarmee PinkRoccade een paar jaar geleden zijn visie en diensten aan Nederlandse gemeentes probeerde te verkopen.

Diezelfde PinkRoccade is ook zeer actief in de digitalisering van de zorg. Ook al had het door de overheid beoogde EPD onvoldoende draagvlak, de tendens om digitale patiëntgegevens zoveel mogelijk aan elkaar te koppelen en gemakkelijk beschikbaar te maken lijkt niet te stuiten. Theoretisch is er meestal nog toestemming van de patiënt nodig om gegevens in te zien, maar ik weet uit eigen ervaring dat ik zonder enige belemmering alle digitale blote billen van alle thuiszorgcliënten die van mijn werkgever zorg geleverd krijgen kan bekijken. Theoretisch is daar nog veel aan te doen, op het juridische vlak, maar we weten ook allemaal dat we doodmoe worden van telkens weer die kleine lettertjes te lezen, voordat we ergens mee instemmen. Hoe moedelozer, des te moeitelozer gaan we overstag, zodra we een ‘click-wrap‘ contract onder onze neus geschoven krijgen.

En toch blijf ik vol goede moed, zowel op mijn werk als in mijn persoonlijke leven, tegen deze bierkaai te vechten. Want het digitaal en uiteindelijk zonder menselijke tussenkomst reguleren van onze levens, ter wille van een optimale veiligheids- of zorgbeleving, stuit me tegen de borst. Het druist in tegen een principe dat ik nu maar eens niet uit mijn religieuze tas tevoorschijn zal toveren, maar overneem van politiek denker Hannah Ahrendt: ‘natality‘. (Lees hier een verwerking van dat concept door Joke Hermsen.) Minder filosofisch kan ook: ik word graag zelf gezien en gehoord als ik om hulp kom, en zelf heb ik ook liever oog voor mijn cliënten, dan dat ik met mijn neus in hun dossier zit.

Update 20 juni 2016: een vriend stuurde me een link naar een blog van jurist Daniel Solove, waarin dit principe nog eens fraai verwoordt wordt, als één van de 10 Reasons Why Privacy Matters:

9. Ability to Change and Have Second Chances

Many people are not static; they change and grow throughout their lives. There is a great value in the ability to have a second chance, to be able to move beyond a mistake, to be able to reinvent oneself. Privacy nurtures this ability. It allows people to grow and mature without being shackled with all the foolish things they might have done in the past. Certainly, not all misdeeds should be shielded, but some should be, because we want to encourage and facilitate growth and improvement.

Read Full Post »

Het Systeem

07062016

Terwijl ik op mijn beeldscherm toekijk hoe het in een paar hoeken van de krant rommelt over de gebrekkige communicatie tussen digitale systemen van artsen, ziekenhuizen en apothekers, probeer ik iemand van mijn ziekenhuis aan de lijn te krijgen. Ik heb een herhaalreceptje nodig, dat is alles, maar het lukte me niet om dat online voor elkaar te krijgen. Telkens dezelfde automatisch gegenereerde e-mail in mijn digitale postbus en niks in de echte. Nadat mij ongeveer tien (door mijzelf bekostigde) belminuten lang hkeer op keer volautomatisch is verteld dat ik voor informatie over bereikbaarheid en parkeermogelijkheden terecht kan op weeweeweepunt-nógeenmondvol-puntennèl, krijg ik een vriendelijke dame met alleen een voornaam aan de lijn.

 

“(. . . .) waarmee kan ik u helpen?”

 

“Ha,” roep ik opgelucht, “ik hoop dat u mij aan een herhaalrecept voor XXX kunt helpen, want via de mail is me dat niet gelukt.”

 

“Ja, dat zou kunnen. We hebben de laatste tijd namelijk moeilijkheden met Het Systeem gehad. En straks wordt het weer allemaal anders. . . .”

 

“Aha.”

 

“Ik zal even in Het Systeem kijken, waar uw mail gebleven is.”

 

“Nou, dat hoeft niet, hoor!” gooi ik er gauw tussendoor.  “Ik wil alleen maar een herhaalreceptje.”

 

“Ja, maar daarvoor moet ik toch in Het Systeem.”

 

“Hmm.”

 

“Ah, hier heb ik ‘m al. Verzonden op 25 mei, verzoek om een herhaalrecept XXX, 1 maal daags 2 milligram. Tja, op de een of ander manier is die mail wel in Ons Systeem terechtgekomen, maar niet automatisch naar de dokter doorgestuurd.”

 

“Tjonge, ik ben maar blij dat er toch nog ergens een mens zit om mij te helpen. Stel je voor dat er alleen nog maar systemen waren.”

 

“Ja, het is soms lastig, maar we kunnen nu eenmaal niet zonder.”

 

“Ach, ik weet niet of het in de zorg zoveel slechter ging, toen die systemen er nog niet waren.”

 

“Hmmmm, het was in ieder geval anders . . . .” sust de jonge stem aan de andere kant van de lijn.

 

Terwijl ik haar toetsenbord hoor ratelen en haar muis hoor klikken, bedenk ik me dat het niet zoveel zin heeft om de nieuwe generatie eraan te herinneren dat we ooit heel goed zonder Systemen hebben gekund en misschien nog wel zouden kunnen. We kunnen er niet meer omheen, bedoelde zij misschien. We komen er niet meer van af, vrees ik vooral.

 

Read Full Post »

101

04062016

Dit is geen tijd om oud te zijn. En toch worden we het, in steeds groter getale en steeds hogere mate.

Gister werd een cliënt van ons honderd-en-één jaar oud. Toen ik haar kwam feliciteren, kreeg ik van de mantelzorger een stuk taart en van haarzelf een klein uur gemopper. Een verrukkelijke oefening in geduld, want ik ken dat gemopper al net zo lang als ik haar ken, en niet alleen van haar verjaardagen, maar van elke dag dat het mijn beurt is om haar ‘op te starten‘. Een paar dagen geleden had ze me echter weten te verrassen: tijdens de schuifelende gang van het bed naar de bank (we houden de eerste scheppingsdag in ere) tilde zij haar looprek plotseling iets hoger op, stampte er stevig mee op de vloer en riep: “Bah!! Ik wíl niet meer!”

Zij is oud en der dagen zat, maar haar blije geloof in Christus stelt hoge eisen aan haar dankbaarheid. Aan haar eigen onvermogen daaraan te voldoen gaat minstens de helft van haar gefoeter op. Ik laat me daardoor naar hartelust uitdagen door de butsen en builen die zij haar eigen ziel toebrengt zachtjes te betten met zorgvuldig gekozen, troostrijke bijbelverzen. “Toe, mopper maar lekker, een mens kan niet altijd dankbaar zijn,” wil ik eigenlijk zeggen, want ze heeft het blijkbaar nodig, maar ik wijs haar op de plaat aan haar slaapkamerwand.

“Ken hem in al uw wegen, en Hij zal uw paden recht maken.”

Spreuken 3:6

De belangstelling van de Eeuwige beperkt zich niet tot onze leuke, lieve en dankbare gevoelens. “Toe, mopper maar lekker!” En dan op het juiste moment een beetje afleiden met een bizarre woordspeling, want daar houdt ze ondanks alles nog wel van.

Diezelfde dag hielp ik een andere oude dame door het ochtendritueel heen. Het ging moeizamer dan anders, pijn en benauwdheid trekken een steeds zwaarder wissel op haar kwaliteit van leven. Haar geheugen en haar vermogen zichzelf nog een beetje structuur te bieden gaan langzaam, maar vooral zeker, achteruit. We zuchtten samen even over de hoeveelheid pillen die ik haar moest aanreiken: zeven stuks, inmiddels. “Nou, straks de pil van Drion er ook nog maar bij,” grapte mevrouw. Al houd ik wel van een beetje zwarte humor en nog meer van haar schalkse oogopslag, toch schrok ik een beetje. Even geen euthanasieklanten meer, wat mij betreft.

We raakten aan de praat over haar gevoelens rond het ouder worden en aftakelen, en kwamen tot de conclusie dat dit geen tijd is om oud te worden. De zorgsector spant zich tot het uiterste in om onze lichamen aan de gang te houden, maar de rest lijkt haar een rotzorg te zijn. De protocollen waarin wij onze verzorgende activiteiten moeten persen dragen het stempel van het managementjargon waaruit zij voortkomen. Nog net geen ‘targets‘, maar wel ‘doelen‘, nog net geen ‘efficiëncy‘, maar wel de geur ervan. Onze nieuwe directeur hoopt te scoren door steunkouscliënten een hulpmiddel en een paar lessen van een ergotherapeute toe te schuiven, teneinde hen “zelfredzaam” te maken.

Nee, denk ik bij mezelf, dit is geen tijd om oud te worden. De meesten van ons zijn niet of nauwelijks opgeleid om raad te weten met die ‘extended life-span‘ en de zorgsector laat ons op een kritiek punt alleen doorploeteren. Dit is een tijd om zo lang mogelijk jong te blijven en dan: inpakken en wegwezen. Of alleen maar wegwezen.

“Zo, lekker gemopperd!” mompel ik in mezelf en ga maar wat afleiding zoeken in mijn werk. Lekker op mijn fietsje door de wijk en genieten van het zwoele weer en de geur van bloeiende acacia’s.

Read Full Post »

Niet erg euthanasiast

24042016

Een week lang ben ik uit mijn doen geweest. Natuurlijk ging het leven gewoon door en ook ik leefde gewoon door, maar ik moest telkens achterom kijken. Ergens achteraan de karavaan hobbelde een deel van mij voort, als een kind dat het tempo niet bij kan houden. Mijn kind, dus ik deed m’n best om mijn stap te vertragen en te zorgen dat het niet los van het geheel zou raken. Eigenlijk zou ik zelfs willen, dat de hele stoet hierdoor wat langgerekter werd en iets minder snel vooruit zou komen. Met het oog op de toekomst, want de werkelijkheid achter deze langgerekte beeldspraak was zoals-ie was en zal niet meer veranderen.

Het begon meer dan een jaar geleden, toen bij één van mijn cliënten een tumor werd ontdekt. Gezien haar leeftijd en verdere conditie besloot zij – tegen het nogal nadrukkelijke advies van de artsen in – af te zien van behandeling. De ziekte had haar beloop, trager dan iedereen had verwacht en met een rustige opeenstapeling van pijn en ongemakken. Mevrouw leek het einde tamelijk gelijkmoedig tegemoet te zien. De huisarts had beloofd haar te hulp te komen, wanneer het allemaal te erg zou worden. Haar euthanasiewens lag bijna letterlijk als een waardebon op de tafel waaraan zij altijd zat, klaar om te verzilveren zodra zij dat zou willen.

Ook tussen deze droom en de Daad “staan wetten in de weg”. Van “praktische bezwaren” was geen sprake en “weemoed die des avonds komt” was niet iets waar mijn mevrouw veel last van had. Ik wel, maar ik deed netjes mijn best om haar daarmee niet lastig te vallen. Zo rekte ik mijzelf uit als die stoet hierboven: voorop liep de steun die ik haar wilde geven in haar levenskeuze, achteraan hobbelde de weemoed en in het midden dansten alle vormen van genegenheid die ik voor haar voelde. Bijna vijf jaren van genegenheid en voor mij had het best wat langer mogen duren.

Ik had nog gedacht, met alle gemengde gevoelens die daarbij horen, dat de ‘wetten in de weg‘ daar wel voor zouden zorgen, maar een week geleden kreeg ik opeens te horen dat mijn mevrouw groen licht had gekregen. Over drie dagen zou het al zover zijn. De uitgerekte stoet bij mij vanbinnen knalde in een grote kettingbotsing op elkaar en alles tuimelde over elkaar heen. Dat was onmiddellijk van buiten te zien en te horen. Het was hard werken om de steun weer voorop te krijgen en de weemoed een beetje te verstoppen achter al die vormen van genegenheid. Gelukkig lukte me dat aardig, want ik wilde de volgende dag afscheid van haar nemen.

Daar zat ze, aan haar tafel, zichtbaar opgelucht. Haar kinderen zaten, rustig en flink, tegenover haar. Ze genoot nogal luidruchtig van een ijsje. “’s Avonds om zes uur kwam hij binnen, de huisarts,” zo vertelde zij. “Hij vertelde dat hij iemand gevonden had, die het kon doen. Ik kon kiezen tussen maandag en woensdag. Tja, toen dacht ik wel: ik kan nu natuurlijk niet zeggen dat ik het eigenlijk wel heel kort dag vind en liever nog een week of zes wil wachten, want dan geloven ze niet dat ik ondraaglijk lijd. Dus ik zei: nou, maandag dan maar!”

Die maandag had ik ’s middags een cursus en daar rekte mijn innerlijke karavaan zich weer uit: voorop de brave leerlinge en achteraan het wat ontredderde kind, dat telkens naar de kerktoren buiten keek, waarop de bronzen wijzers langzaam en onverbiddelijk naar het afgesproken stervensuur van mijn mevrouw toe kropen. Hoe zou het met het kind in haar zijn? Een collega had het nog even gezien, toen ze zondagmorgen alleen met haar was en het haar niet lukte om het droog te houden. “Toe, meid, huil nou niet! Anders moet ik ook. Wat denk jij? Zal ik het misschien toch maar niet doen? Ach nee, als ik dat zeg, dan komen ze niet later nog een keer.”

Precies een week nadat ik het bericht van haar van te voren vastgestelde dood hoorde, werd mijn mevrouw begraven. Mijn innerlijke karavaan trekt verder, redelijk samenhangend, niet bijster euthanasiast.

Read Full Post »

30051000315926, 2/18/11, 10:05 AM, 8C, 7020x4226 (972+1181), 100%, PPro 01-2011, 1/80 s, R67.1, G34.6, B33.0

De oude man tegenover mij ademt zwaar en hijgend, terwijl ik de stugge steunkousen over zijn magere benen schuif. Als ik hem iets probeer te zeggen, schudt hij zijn hoofd. “Ik ben zo doof als een kwartel!” schreeuwt hij in mijn oor. “Ik niet!” roep ik lachend terug. De man glimlacht en kucht. Ik schuif hem zijn gehoorapparaatjes toe. Zodra hij ze in heeft, begint hij te praten, alsof hij die dingen nodig had om zijn stem op gang te brengen. Een wat hese, maar sonore stem, waar ik graag naar luister. Elke zin die hij zegt, begint met “Hà!” en zijn ongeschoren gezicht plooit zich daarbij in een grimlach.

“Hà! Ik was van de week bij een geriater. Om te kijken wat er allemaal aan mijn verstand mankeert. Op een gegeven moment zegt die mevrouw tegen me: wat voor een wereldbeeld heeft u? Hà!” lacht hij schamper, en ik stel me voor dat de geriater zijn lichaamstaal sneller las dan hij kon praten. “Hà! Heeft u misschien een somber wereldbeeld, vraagt ze aan me. Hà! zeg ik, wat dacht je! Natuurlijk heb ik een somber wereldbeeld. Ik ben oud. Ik kan niks meer. Ik kan alleen maar toekijken hoe de wereld naar z’n klote gaat!”

Op zo’n moment probeer ik meestal de komende tirade af te wenden en samen met hem onder te duiken in zijn verleden als anarchist, op zoek naar de herinnering aan de hoop. Het kleine dossier dat zich over hem in mijn hoofd heeft gevormd, biedt altijd wel een aanknopingspunt. Als ik hem naar iets vraag, weet hij toch niet dat hij me dat al tien keer verteld heeft. Maar vandaag draag ik zelf iets nieuws aan. Ik vertel hem van mijn onderzoek naar het leven van de joodse mensen die aan het begin van de oorlog in mijn huis hebben gewoond en die in Auschwitz vermoord zijn. Een jong gezin met twee dochtertjes van 4 en 7 jaar.

Ik heb inmiddels geleerd dat veel joden uit de arbeidersklasse zich destijds van het jodendom hadden afgewend en actief waren in de gelederen van het socialisme of communisme. De vader van bovengenoemd gezin was vóór zijn huwelijk actief in de Arbeiders Jeugd Centrale. “Heeft u de AJC nog gekend?” vraag ik dus. “Hà! Van Koos Vorrink. Die leerde die jongens hoe ze zich moesten kleden. Dan droegen ze allemaal zwarte manchester pakken. Maar ik zat daar zelf niet bij, ik was lid van de ANJV, het Algemeen Nederlands Jeugd Verbond.” Ik vertel hem dat de man die op mijn huis woonde ook lid was geweest van Kunst aan ’t Volk. Zo was hij declamator geworden.

“Hà! Jà, ‘tuurlijk! Die sociaaldemocraten wilden dat de mensen in hun vrije tijd wat aan cultuur deden. Dat bestaat nu niet meer. Tegenwoordig is alles opgeslokt door de media.” Met een gebaar van afschuw wijst hij naar de televisie in de hoek. “Ik kijk er zelf ook naar, want ik kan het niet meer opbrengen me nog ergens in te verdiepen.” Even valt hij stil. Ik houd me in, want ik vermoed dat er toch iets gaat komen, dat hij graag kwijt wil. “Hà!” begint hij, “De Wereld Draait Door, kijk ik dan. Allemaal geschreeuw op niks af. Ik heb het hier wel bekeken. De wereld draait door en ik val er straks van af!” Nu zwijgt hij op een manier die ik nog niet van hem ken.

Zijn gezicht ontspant zich en als hij weer begint te spreken is het met een zachter stemgeluid en zonder de gebruikelijke aanhef. “Ik zat dus laatst op de WC en ik voelde mezelf wegzakken. Nou, daar ga ik dan, dacht ik nog. Nou ga ik dood.” Hierbij laat hij zijn kin op zijn borst zakken, alsof het zo weer kan gebeuren, waar ik bij zit. Dan tilt hij zijn hoofd op en heel even is het alsof ik zie hoe Atlas zich opricht en de last van de wereld in één keer van zijn brede schouders laat rollen. Maar het is een oude man op een stoel tegenover mij, die glimlacht en me met zijn droeve, grijze ogen aankijkt: “Het was een bevrijdend gevoel.”

Read Full Post »

Twijfels

25102015

Het kan even duren, maar antwoorden komen meestal vanzelf, en dit is er één: twijfel is het mooiste wat er is. Dat klinkt misschien twijfelachtig uit de mond van iemand die zozeer op haar gemoedsrust is gesteld als ik, en toch is het waar. Komt het doordat ik inmiddels een beetje gewend ben geraakt aan het gekrakeel in mijn hoofd en de slingerbeweging van mijn hart? Of doordat ik langzamerhand begin te leren dat je niet alles zeker hoeft te weten om een keuze te kunnen maken of iets te gaan doen? Heb ik wellicht eindelijk zoveel gevoel voor richting ontwikkeld, dat twijfel niet langer verlammend werkt, maar juist dat beetje beweeglijkheid brengt, dat ik nodig heb?

Heel lang heb ik mijn twijfels gehad over wat ik met mijn geloof aan moest. Ik voelde mij sterk aangetrokken tot al wat de mystici erover te vertellen hadden. Tegelijk schrok ik terug voor het absolute ervan, voor de totale overgave die het leek te vragen. Tja, zo kom je niet verder. Toen hoorde ik een vriendin bijna terloops dingen zeggen over “de Boeddha” en over de “totale illusie” die het menselijk leven is. Dat klonk heel groots, maar zij leek er zo mee vertrouwd, dat ik meende bij haar het antwoord op mijn eigen twijfels te moeten zoeken. Ik wachtte, maar het antwoord bleef uit, voor zover het haar betrof. Het duurde even en toen kwam het uit een andere hoek: uit mezelf, doordat ik zomaar iets heel doelgerichts ging doen met mijn geloof.

Nu kan ik natuurlijk de conclusie trekken dat het nirwana niet aan mij besteed is en ik me voortaan vol overgave in het samsara zal storten, maar dat zou pas echt twijfelachtig zijn. Nee, Goddank blijft de twijfel (is daar eigenlijk een specifieke ‘beracha‘ voor?) bestaan, al staat die me niet meer in de weg. En daarin hoop ik de beweeglijkheid te vinden, en daarmee de balans, om mij met hartstocht aan het tijdelijke te verbinden, maar dat tegelijk ‘sub specie aeternitatis‘ te bezien. Gelukkig (‘Baruch hasjem‘!) heb ik mijn werk in de thuiszorg, waar de twijfel tussen ingrijpen en terughoudendheid, tussen empathie en afstand, vaak goed van pas komt. Niet dat het daardoor allemaal gemakkelijker wordt, maar daar gaat het mij niet (meer) om.

De afgelopen week kon ik mijn hart ophalen. Al drie jaar lang kom ik bijna dagelijks over de vloer bij een paar bejaarde dames, die dan wel geen liefdespaar vormen, maar na een halve eeuw samenwonen een perfecte  haat-liefdevolle symbiose hebben ontwikkeld, waarmee men een kerk vol psychologen zou kunnen voeren. Soms schrijf ik in gedachten een psychologische thriller, waarin de één als een gevangene op bed ligt, terwijl de andere als een slovende slavin voor haar zorgt. De één smachtend naar, maar verstoken van onafhankelijk contact met de buitenwereld, de ander verbeten vechtend om die buitenwereld op afstand te houden. Die buitenwereld, dat zijn wij, dat ben ik.

Al drie jaar lang proberen wij daar op verantwoorde wijze, en volgens de visie van onze instelling, ‘belevingsgerichte‘ zorg te leveren. Daarbij moeten wij ons vaak in de nodige bochten wringen, teneinde om  de zorgende in de keuken beneden heen bij de zieke in de slaapkamer boven te komen. Al onze pogingen om veiligheid, comfort of zelfstandigheid van de zieke te bevorderen, stuiten op bezwaren waar geen speld tussen te krijgen valt. Van wie ze precies komen, blijft altijd onduidelijk. Al die tijd heb ik mij gehouden aan mijn voornemen die benauwende symbiose niet open te breken, maar hen beiden “hun proces te laten”. Nu het krankzinnige uithoudingsvermogen van de zorgende haar einde nadert en de angsten van de zieke toenemen, kan ik het soms bijna niet meer aanzien.

Daarom vroeg ik deze week aan de zieke, of zij misschien bereid was ervoor te zorgen dat wij een sleutel zouden krijgen, zodat wij in geval van nood naar binnen kunnen komen. Het antwoord was “ja”, maar niet buiten de zorgende om. Beneden in de keuken stelde ik dezelfde vraag. Hier was het antwoord “misschien”, maar niet buiten de zieke om. Het duurde even, maar het uiteindelijke antwoord kwam en dat was “nee”, uit de mond van de zorgende. De zieke zweeg. Als ik de stekeligheid van deze symbiose niet al had zien bewegen onder alle sluiers die er in de loop der jaren overheen gelegd zijn, dan voelde ik haar wel in de verdrietige verwijten aan mij, die ik in de keuken ingewreven kreeg, terwijl ik het avondlijke afwasje deed.

Wat moet ik daar, met mijn verlangen om dat zieke vogeltje uit haar kooi te bevrijden, of in ieder geval het deurtje open te zetten? Wil het zieke vogeltje dat zelf eigenlijk wel, of is het te bang om iets te willen? Wie ben ik om me daarmee te bemoeien? Laat ik er dit over zeggen: ik ben heel blij dat dit alles me niet onverschillig laat, maar even blij dat er een Eeuwigheid is, waarin dit alles zich oplost. “Laat los,” zeggen mijn collega’s bijtijds, en als ik nu even al mijn vensters weg klik, dan kijk ik uit op een stralend berglandschap, met een waterval. Daaroverheen geschreven de letters  י י ל , die me verwijzen naar God van de overgave. Roetsj, daar ga ik!

Read Full Post »

Het aangezicht van de dood

27082015

Het was ooit de bedoeling dat het hier over “de gewone dingen des levens” zou gaan. Dan kan ik natuurlijk iets zeggen in de trant van “de dood hoort er ook gewoon bij” en dan klinkt dat heel wijs, veel wijzer dan ik ben. Dat heb ik hier op mijn schrijfplekje trouwens al een keer of wat gedaan. En vandaag ga ik het weer doen. Het is nog maar de vraag of ik er nu iets nieuws over te vertellen heb, maar misschien is dat ook wel teveel gevraagd en bovendien niet eens nodig. Als het erop aankomt is het nu mijn nood erover te schrijven, gewoon, omdat hij langs is geweest en weinig onopvallend in de buurt rondhangt.

In mijn werk ben ik dat wel gewend, dus ik dacht hem al een beetje te kennen. In mijn ogen had hij meestal iets vriendelijks over zich, door de barmhartigheid die hij betoonde aan mensen, die ik vaak al langere tijd aan het leven had zien lijden. Het lukte me dan ook doorgaans wel om op een wat huiselijke manier over hem te denken, ongeveer zoals ik dat in mijn vorige berichtje over God en de duivel deed. Dan kuierde hij kalmpjes langs mijn raam, capuchon wat naar achteren geschoven, zeisje op de schouder, een dankbaar oudje als een kindje aan zijn hand.

Het kan ook anders. Een week geleden zat ik stilletjes te lezen op mijn vertrouwde beeldscherm, alles vredig donker om me heen. Toen kwam er plotseling een mail binnen en viel het licht als ’t ware uit. Alsof hier de bliksem was ingeslagen. Geen flits gezien, geen klap gehoord, maar door mijn hele lijf trilde de dreun na. Het was de Dood. Zo onverwacht en zo vlakbij, dat het voelde alsof ik slechts per ongeluk uit zijn hand (wat is die groot!) was gevallen en toekeek hoe hij degene die toevallig naast mij stond in zijn greep vermorzelde. Een bedoeling kon hij hier onmogelijk mee hebben. Weg woorden, weg beelden, niets dan een zuivere kracht, die alle bijvoeglijke naamwoorden van zich afschudt.

Tijdens de avonddienst van gisteravond toonde hij weer een ander gezicht. Rustig, afwachtend, alsof hij zeggen wil: “Neem je tijd, ik wacht wel tot je je jas aan hebt.” En dan kijk ik naar twee van mijn cliënten, bij wie hij nu bijna in de slaapkamer zit, al zien we hem niet. Bij de een zie ik een inmiddels vertrouwd beeld: een toenemende gelatenheid, die zich zelfs lichamelijk uit. Zij zoekt de veiligste rand van het bed op en dat ziet er niet uit als een angstig wegkruipen voor wat komt, maar als een zachtjes aan vleien tegen iets dat warm en zacht is als een moederborst. Goed, ze probeert nog wel te onderhandelen, maar haar portemonneetje is bijna leeg en ik bid voor haar, dat zij zich bijtijds kalm in zijn hand kan laten glijden.

Bij een andere zorgvrager is onlangs het sterfbed thuisbezorgd en klaargezet, zo letterlijk als het maar kan. En zij weet het. “Ik ga er nog niet in liggen,” zegt zij koppig en kruipt onder een dekentje op de bank in de woonkamer. Ook zij toont karakter: hoewel zij verbaal altijd heel laconiek was over de dood (ze is tenslotte over de negentig), is niets zo duidelijk als dat zij zich opmaakt om hem haar tanden te laten zien. Dit kon nog wel eens een grimmige doodsstrijd worden, denk ik, en huiver. Bij haar weet ik niet waarvoor ik bidden kan. We moeten maar zien, met welk van zijn vele gezichten de dood haar aan zal kijken als het zover is.

Read Full Post »

Nachtmerrie

28072015

De laatste tijd gebeurt het me nogal eens dat een cliënt in de thuiszorg mij ’s morgens tijdens de Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen vertelt dat ze van mij gedroomd heeft. Dan zet ik mij al schrap voor wat er komt, want je weet maar nooit wat je uitspookt in andermans dromen. Terwijl je denkt dat je rustig in je eigen bed ligt, kan het gebeuren dat je ergens in dromenland met een schaamteloos smoel een arme bejaarde een klap geeft. Vandaag viel het mee: ik had stralend gekeken bij het in ontvangst nemen van een doos moorkoppen. “Waren ze lekker?” vroeg mevrouw lachend.

Zelf droom ik nooit van mijn zorgvragers en ook anderszins neem ik mijn werk niet mee de nacht in. Tot eergisteren.

Ik droomde dat ik door de wijk liep, waar ik woon en werk, op weg naar onze uitvalsbasis, ruim op tijd voor het ochtendoverleg. Hm, koffie en kwinkslagen! Maar ik kon het kantoortje nergens vinden. Mijn tas voelde raar zwaar en op de tast vond ik een apparaat dat het midden hield tussen een smartphone, een iPad en een barcodescanner. Er stond iets op de omlijsting, maar ik ben vergeten wat: iCare, of MyC@re, of W€Car€, ik weet het echt niet meer. Na een druk op de knop verscheen een profielfoto van mijzelf, maar dan tien jaar ouder. “Gefeliciteerd, Janiek!” stond er in een feestelijk lettertype naast. Ik klikte door naar datum en tijd en het was 28 maart 2026, dus ik was 70 jaar geworden en blijkbaar nog aan het werk. Zonder al teveel moeite vond ik mijn rooster voor die dag.

Het eerste adres was van een mevrouw die in 2012 is overleden. Woonde daar nu iemand anders? Toen ik ter plekke aankwam en vergeefs in mijn jaszak naar de sleutel zocht, viel mijn oog op een barcode naast haar naambordje. Ik richtte het apparaat erop, klikte en de deur ging open. Alsof er geen tijd verstreken was tussen 2012 en 2026 liep ik, vrolijk goedemorgenroepend, naar de slaapkamer. Daar lag de mevrouw van wie ik wist dat zij dood moest zijn op een hoog-laagbed met aangebouwde wastafel, echt design. Het was even zoeken, maar ik vond zowaar een item ‘zorgplan’ op het schermpje van mijn iCare. Ik klikte erop en meteen spoog het ding een strookje papier uit met daarop een rijtje barcodes.

Al dromend verbaasde ik mij, niet in de laatste plaats doordat ik telkens toch weer leek te weten wat de volgende stap zou zijn. De gebruiksvriendelijkheid van onze omgeving blijft toenemen. Ik scande de eerste barcode en de wastafel vulde zich automatisch met warm water. Een wegwerpwashandje schoof heel elegant uit een sleufje opzij van de spiegel. Zeep hoefde ik niet te zoeken, want het washandje schuimde vanzelf, zodra ik het in het water dompelde. Mevrouw en ik begonnen rustig keuvelend aan de wasbeurt, waarbij ik echter angstvallig probeerde te zwijgen over het feit dat zij bij mijn weten al 14 jaar dood was. Toen ik met het van urine verzadigde luierbroekje in mijn hand in het rond stond te kijken, wees mevrouw mij op een barcode ergens rechts onder de wastafel. Scannen maar weer: een luikje opende zich, waarin ik braaf de natte inco mikte.

Weer keek ik om mij heen en nu begon mevrouw zich over mijn onhandigheid te verbazen. “Gewoon de volgende code!” riep ze, al lichtelijk geïrriteerd. Klik, en daar opende zich een ander luikje, waaruit een nieuw luierbroekje zich geheel zelfstandig naar buiten werkte. “Het lijkt Modern Times wel!” probeerde ik te grappen, maar mevrouw werd nu duidelijk ongeduldig, dus ik zette al mijn zeilen bij om haar, met behulp van de rest van de barcodes, aangekleed en al met behulp van de tillift (die zich angstwekkend snel uit het plafond omlaag liet zakken) in haar sta-opstoel te zetten. Toen ik daar juist in geslaagd was, liet een stem, die me aan de Sprinter naar Utrecht deed denken, mij weten dat het zorgmoment voorbij was en dat elke minuut die ik langer bleef als vrijwilligerswerk zou worden geboekt.

Ergens diep binnenin mij echode het: “Door de zorg betaalbaar te houden, willen wij waarborgen dat onze ouderen de zorg krijgen die zij nodig hebben.” “En vooral niet meer!” mopperde ik daar, net als in 2015, cynisch achteraan. Al het overige was inmiddels facultatief geworden, begreep ik in mijn droom. Ik trok mijn jas aan en stak de iCare in mijn tas, maar toen ik mevrouw een hand wilde geven, zat zij zich juist met een air de circonstance te ontlasten. Een vluchtige blik vertelde me dat het flink raak was ook. Nee, de details zal ik u besparen. En nog eens nee, dit was niet de nachtmerrie, want een ‘ongelukje’ op het moment dat je eigenlijk al bij de volgende cliënt had moeten zijn hoort bij het gewone werk. Kom, dacht ik, we leven in 2026, dus ik scande de barcode die me eerder een schone inco had toegeschoven. Er gebeurde niets. Het apparaat meldde iets in de geest van “inco reeds verstrekt” en de zorg-unit gaf geen respons. Ik zocht wanhopig naar een mes, een schaar of desnoods een hamer, maar eigenlijk wist ik wel dat ook dat geen zin had. De software was onverbiddelijk en de hardware volkomen hufterproof. Dit was dus 2026 en ik had me in al mijn zeventig levensjaren nog nooit zo gefrustreerd gevoeld.

Op dat moment begon mevrouw te krijsen, met een schel, rinkelend geluid. Ik haalde uit om haar een klap te geven, maar net voordat ik haar raakte, werd ik wakker van het geluid van mijn trouwe HEMA-wekker. Die had ik blijkbaar van mijn nachtkastje gemaaid. Na wat gebrom en een droevige snik op de houten vloer kwam het ding tot zwijgen. Het duurde maar een paar seconden eer ik besefte dat het dinsdag 28 juli 2015 was en half zeven in de morgen. Tijd voor mijn eigen ADL, mijn eigen ontbijt en een vrolijke werkdag in de thuiszorg, die nog thuiszorg is.

Read Full Post »

« Newer Posts - Older Posts »