Voort het eerst in mijn leven heb ik gisteren welbewust een vloek ingeslikt. Gek genoeg weet ik niet eens hoe hij smaakte, want ik onderschepte hem meteen toen hij uit mijn gemoed opwelde. Wel voelde ik even mijn strottenhoofd op en neer gaan. Vervolgens beet ik op mijn onderlip, maar dat mocht niet baten: de tranen stroomden al, middenin het ochtendoverleg, halverwege de checklist. Nu was dat overleg al onderbroken en wel doordat mijn smartphone nogal woest tekeerging in mijn tas. “Wat een leuke jungle-geluiden,” lachte een collega nog, maar toen ik het nummer zag, sloeg mij de schrik al om het hart. Een minuut later was die voorbij, om plaats te maken voor het explosieve mengsel van kinderlijke woede en verdriet, dat in die vloek een uitweg zocht.
Het telefoontje had ons de tijding gebracht, dat de man over wie ik in mijn vorige bericht schreef, de avond tevoren plotseling was overleden. Had ik te vroeg gejuicht? Waren mijn gevoelens van dat moment zo heftig, omdat ik onvoldoende voorzichtigheid had betracht bij het wensen en hopen? Wat maakte het uit: de checklist werd me even uit handen genomen, maar daarna moest ik als de wiedeweerga mijn veren schudden om de wijk in te kunnen. Als altijd een koene duik in de woelige baren van sores, nukken, behoeftigheid, maar ook dankbaarheid en levensmoed van onze zorgvragers, om na een uur of vier, vijf weer boven water te komen en rond te kijken naar waar mijn eigen leven ook alweer over ging.
Emotionele arbeid is een vast bestanddeel van het takenpakket van ons verzorgenden en verpleegkundigen in de thuiszorg. Tegelijk moeten we niet onderschatten wat sommige van onze cliënten op dat gebied presteren, en dan denk ik in de eerste plaats terug aan Mijn Mannetje en zijn Levenskunst. Hij was een eenvoudig ambachtsman, die na de lagere school in het bedrijf van zijn vader was gaan werken. Ongeletterd was hij, maar hij sprak vol liefde over de boeken die hij had bezeten, gelezen, uitgeleend, weggegeven. Hij kon ze mij niet laten zien, maar noemde wel een naam als Thomas à Kempis. Seneca zou hem ook aangesproken hebben, en anders Epictetus wel.
Misschien was dit wel het meest kenmerkende aan hem, wat me het langst bij zal blijven: hij hechtte er grote waarde aan de tuin van zijn emoties op orde te houden. De grond was er niet schraal – hij was een bijzonder gevoelig man. Distels en doornen zouden het er goed doen, ware het niet dat hij de schoffel streng hanteerde. “Ik vind, je moet . . . ,” begon hij dan zijn zinnen. Het resultaat mocht er zijn. Duizend bloemen bloeiden er, maar bovenal die van dankbaarheid. Zijn geluk lag in de gewone dingen des levens. Dat zijn vrouw en hij elkaar hadden gevonden, dat ze zijn schoonvader tot zijn dood in huis hadden kunnen verzorgen, dat ze samen – met wat hulp van familie en de thuiszorg – hun huishouden nog draaiende wisten te houden. Blij als een kind was hij met dat wekelijkse rondje in de rolstoel, waarbij hij iedere voorbijganger vriendelijk groette. Middenin dat tuintje van hem stond als een grote zonnebloem zijn warme belangstelling voor elke mens die hij tegenover zich had.
“Ik ben blij met elke dag dat ik nog leef,” heb ik hem meer dan eens horen zeggen. Op zo’n moment hing de schoffel losjes tegen zijn schouder. Na gedane arbeid is het goed rusten.