Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for april, 2011

Pilaarheiligen

Idylles hebben altijd iets onechts,
zo ook deze, (…)

Dit schreef Hans Waren in 1975, toen hij de sonnetten waarin hij een kwart eeuw eerder de verhouding met zijn toenmalige vriendin Sibylle verdichtte, tegen het licht van zijn eigen voortschrijdend inzicht hield. “Ik was een onbeholpen jongen / die enkel zijn godin aanbidden wou.” In vrijwel alle gedichten van de bundel ’t Zelve anders klinkt een zekere weemoed door over de afstand die er was tussen zijn dromerij en hetgeen (hij veronderstelde dat?) zij van hem wilde.

Onlangs verscheen op het internet een ‘manifesto’ van een groepje mannen die zich ‘conscious men’ noemen. Centraal daarin staat een schuldbekentenis voor alle eeuwen van onderdrukking, verkrachting, misbruik en mishandeling van vrouwen door ‘onbewuste’ mannen. Deze ‘bewuste’ mannen nemen daarvan afstand en belijden een ‘sense of worship for the gifts of the feminine’. De vrouw wordt door hen geëerd om haar diepe band met de aarde, om haar diepgaand vermogen tot voelen, om de schoonheid en integriteit van haar lichaam, om haar vermogen tot het vredig oplossen van conflicten, om haar bereidheid te luisteren naar haar lichaam, om haar gevoel voor rechtvaardigheid met compassie, om haar natuurlijke gevoel voor voeding en overvloed.

In de reacties van mannen valt op dat de meesten van hen (gelukkig!) liever zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun daden dan ingelijfd te worden in een dergelijke collectieve boetedoening. En vrouwen bedanken vrijwel unaniem voor de verheerlijking van ‘de vrouw’ en zogenaamde vrouwelijke eigenschappen, waaraan deze ‘conscious men’ zich te buiten gaan. “Een voetstuk biedt weinig of geen bewegingsruimte en vroeg of laat val je er toch af.” Nee, laat ons liever de ruimte om gewoon mens te zijn.

Wie trouwens denkt dat het alleen een bepaald slag mannen is dat vrouwen vereert, vergist zich. En dan heb ik het nog niet eens over de new-agebeweging, waarin men zich graag aan ‘godinnen’ en ‘wilde wijze vrouwen’ spiegelt. Overal, ook binnen het feminisme, vallen vrouwen voor de verleiding van het idee dat wij eigenlijk superieure wezens zijn en dat ‘typisch mannelijk’ zo ongeveer synoniem is aan abject. Elma Drayer trekt hiertegen in haar boek Verwende prinsesjes bijzonder fel van leer.

Eigenlijk vind ik dat woordje ‘onbeholpen’ en de associatie met onvolwassenheid die Hans Warren maakt binnen deze contekst wel heel erg op z’n plaats. Heel menselijk ook: het duurt meestal even voordat we met het leven enigszins uit de voeten kunnen. Maar met een beetje geluk ontwikkelen we in de loop van ons bestaan een veelzijdiger palet aan houdingen tegenover de werkelijkheid. Gelukkig, want wat mis je niet allemaal als je jezelf beperkt tot romantisch idealiseren? Je eigen gevoelens en mogelijkheden leren kennen zonder dat voorop staat hoe het moet of hoort. Gekend en erkend worden als wie je werkelijk bent. Misschien is alles dan wel niet zo schoon en goed, maar wel minder ver. Aanraakbaar zelfs.

Read Full Post »

Echte vrienden

Laatst werd ik door een vriendin geattendeerd op het feit dat zij mij als figurant had zien optreden in het onlangs verschenen boekje Echte vrienden van Stine Jensen. Uiteraard – ik ben er ijdel genoeg voor – kocht ik het bewuste boekje om met eigen ogen te zien hoe dat optreden er uit zag. En daar zag ik mijzelf schitteren op pagina 52, middenin een screenshot van Stine’s facebook wall, waarop ik ooit een kruimeltje matig doordacht gedachtegoed had prijsgegeven.

Ik vroeg mijn Facebookers ook te reageren op de stelling of ze mijn echte vrienden zijn (zie iets verderop de resultaten). Voor dit boek. Dat zei ik er niet bij, dat het in een boek zou komen, maar dat hoefde ook niet. Toch? Facebook is openbaar. Bovendien was de aanbiedingsfolder van dit boekje ook al via diverse fora de openbaarheid in geslingerd. Iedereen kon weten waar ik mee bezig was.

Qui s’excuse, s’accuse, zegt men dan. Nietwaar? Zo openbaar is zelfs facebook niet, hoor. Wat op je op iemand’s wall schrijft is in principe bedoeld voor die paar honderd facebook friends. Tenminste, dat heb ik tot voor kort altijd aangenomen. Net als de foto van Stine’s badderende baby. Nu ligt die foto, samen met mijn borreltafelwijsheidje op de tafel met bestsellers, en straks in de ramsj. Even goede “vrienden”, natuurlijk. Maar …. , nou ja, laat maar.

Wat veel belangrijker is geweest: toen ik later met een paar echte vriendinnen op die vraag en mijn antwoord reflecteerde, bracht dat mij een inzicht van grote waarde. Het moment en alles wat daarin voor mij samen leek te komen droegen ertoe bij dat dit inzicht de belofte in zich draagt meer te zijn dan een slotsom, een gedachte. Ik waag het te geloven dat ik het leven, de nood en mijn vrienden voortaan in een heel ander, veel warmer licht zal zien.

Want wat deed die vraag naar de echtheid van vrienden met mij? En wat deed ik met die vraag? De vraag, en zeker ook de reactie boven de mijne, deden mij denken aan het oude gezegde ‘nood leert vrienden kennen’. Dat is op zich niet zo gek, maar dat ik daarbij meteen aan een sfeer van verlies en teleurstelling dacht, bleek helemaal niet zo vanzelfsprekend als ik altijd gedacht had.

De ene vriendin dacht bij de nood die vrienden leert kennen juist niet aan een situatie waarin het kaf van het koren gescheiden wordt, maar prees zich gelukkig met het vertrouwen dat er dan inderdaad vrienden zouden zijn van wie zij steun kon verwachten. Zonder de bijgedachte dat daarmee alle andere vrienden als ‘onecht’ gediskwalificeerd zouden worden. De andere vriendin bracht naar voren dat niet alle vrienden hetzelfde zijn: je hebt er met wie je lol kan hebben, je hebt er met wie je kan praten of samenwerken, en je hebt vrienden waar je op terug kunt vallen als de nood aan de mens komt. Zonder dat de een ‘echter’ is dan de ander.

Kijk, ook daar heb je vrienden voor: om jezelf te leren kennen en om te leren in tijden van nood de deugd niet uit het oog te verliezen.

O ja, Stine, ik heb de cover van je boek gepikt om dit blogje op te fleuren. Ongevraagd, want het was toch al openbaar en wat op internet staat is gratis, enzovoort. Toch? Nog bedankt!

En al met al was het (veel te) gezellig op facebook ….

Read Full Post »

Achter die verschuivende vlakken en lijnen rondom het grote verhaal rommelde het al wat langer. En dat heeft te maken met wat er allemaal in en om mij getheoretiseerd en gepolitiseerd werd op het vlak van ‘poststructuralist (or: postmodern) feminist thought’, ‘queer theory’ en de ‘identity politics’ onder de ‘transgender umbrella’. Ik laat hier met opzet de Amerikaanse terminologie staan, omdat ik veel van die discussies inmiddels als behoorlijk ‘overzees’ begin te ervaren. Niet dat ik eruit ben of nog denk te geraken, het is eerder zo dat ik op het punt sta ze te laten voor wat ze zijn. Als een blikopener die het niet meer doet of een dunschillertje waar ik toch niet zo handig mee ben.

Maar misschien zitten er nog wel een paar bruikbare gedachten over het grote verhaal – of moet ik zeggen ‘meta-narrative‘? – aan vast. Laat ik beginnen met het laatste, de ‘transgender umbrella’. Een duidelijk geval van het streven een groot verhaal te maken uit de bundeling van een aantal kleinere verhalen. Dat streven breidt zich in de praktijk graag uit en ‘inclusiviteit’ is daarbij een sleutelwoord, LGBTTIQQA (= Lesbian Gay Bisexual Transgendered Transsexual Intersex Queer Questioning and Allies) de uiteindelijke politieke coalitie. Of moet ik zeggen: monsterverbond, want de middelste twee initialen staan voor mensen die om iets gemeenschappelijks in hun verhaal gegroepeerd en vervolgens zonder noemenswaardige instemming door bovenstaande alfabetsoep geroerd worden.

Waarom eigenlijk? Het heeft een poosje geduurd eer ik mij die vraag begon te stellen, want in zekere zin ben ik er in opgegroeid en leek het mij dus nogal vanzelfsprekend. Bovendien vond ik het een warm bad na een half leven van onbegrepen vervreemding. Tot ik zo nu en dan begon te struikelen over hobbels in dat verhaal. Tegenstrijdige politieke stellingnames deden zich gelden. Zo nu en dan dook er een vijandbeeld op waar ik geen slagveld wilde. Veronderstelde deelgenoten in een groepsidentiteit drapeerden het ene verhaal in de modderplas om het andere droog naar de overkant te krijgen. Kortom: het werd een verhaal van goede bedoelingen die hun doel voorbij schoten.

Om te illustreren hoe dat werkt een paar citaten uit een speech die Karin Spaink een paar jaar geleden hield voor een gezamenlijke activiteit van mensen die zich QueerBiTrans noemden.

Tegelijkertijd zijn er – en dat is voor mij een cruciale notie – binnen de mensen die we als ‘groep’ definiëren, ook grote verschillen. De ene trans is de andere niet, de ene bi niet de andere. Sommige transseksuelen willen niks aan sekse morrelen, ze willen alleen emigreren naar het andere geslacht.

*

Maar met al die onderlinge verschillen en onderlinge overeenkomsten, met al onze uiteenlopende affiniteiten en antipathieën, hebben we ook gemeenschappelijke belangen. De voornaamste daarvan zijn: morrelen aan de gedachte dat er maar twee seksen bestaan, bij uitsluiting van al het andere; morrelen aan de gedachte dat sekse en seksuele voorkeur onwrikbaar en eenduidig zijn; en tenslotte: morrelen aan de gedachte dat ieder mens eens en voor altijd vast ligt.

Ik vond het destijds een heel mooi stuk en was vooral blij dat Karin ook aan mij gedacht had in dit zoveel-mogelijk-omvattende verhaal. Vandaag vraag ik me eerder af of mijn verhaal daar eigenlijk wel op haar plek is en we niet net zo goed of beter die verschillen kunnen vieren zónder ons zo nadrukkelijk aan elkaar vast te houden.

Het andere verhaal lijkt eveneens aan goede bedoelingen ten onder te gaan, maar dan min of meer andersom. In het nadenken over de grondslagen van het feminisme is op een zeker moment (ik vermoed ook weer in Amerika) een diepe huiver voor het grote verhaal ontstaan. Toen de welgestelde blanke vrouwen die het feminisme van de grond hebben getild het begrip ‘privilege’ introduceerden om te verduidelijken hoe die asymmetrie in de verhouding tussen vrouwen en mannen in elkaar stak, duurde het niet lang of zij werden geconfronteerd met hun eigen bevoorrechte positie ten opzichte van zwarte vrouwen en vrouwen uit lagere sociale klassen. De ‘-isms’ schoten als distels uit de grond: na ‘sexism’ kwam ‘racism’, daarna ‘classism’, ‘elitism’, ‘ageism’, (onderverdeeld in ‘adultism’ en ‘jeunism’),‘ableism’, ‘mentalism’, ‘audism’, ‘lookism’, ‘shadeism’, ‘colorism’, ‘sizeism’, ‘speciesism’, ….. Eh…, is there anyone I missed? Hoe formuleer je in een dergelijk mijnenveld nog een gemeenschappelijk feministisch ideaal? Hoe kun je nog op grond van een gedeelde identiteit een gezamenlijk politiek standpunt in nemen?

Zoals gezegd: ik ben er niet uit. Maar ik merk wel dat ik neigingen vertoon. Bijvoorbeeld om maar eens een whisky in te schenken en te drinken op de verscheidenheid of om me te bedenken dat het persoonlijke misschien toch niet altijd politiek hoeft te zijn. En ondertussen wenkt de eindeloze zee.

Read Full Post »

Het lezen van een goed boek brengt meestal minstens één van de volgende twee dingen in mij teweeg: het versterkt mijn vermogen tot ‘Lebensbejahung‘ of het brengt mijn kijk op het leven aan het wankelen, zodat er vlakken en lijnen kantelen en er zicht ontstaat op wat lang onzichtbaar was gebleven. Misschien ontstaat er zelfs ruimte voor iets nieuws. Zo’n boek is Ons Soort Mensen van M. Februari.

Wat dit leesavontuur van z’n plek brengt is eigenlijk een rommeltje van gedachten, die al eens vaker van schap of kast veranderd zijn, maar nooit ordentelijk opgeruimd. Die gedachten gaan over één ding, dat ik misschien het beste kan omschrijven als ‘het grote verhaal’. Tot voor kort zorgden al die rondslingerende gedachten ervoor dat ik vooral een soort wantrouwen koesterde tegenover alles wat zich aan zou willen dienen als het grote verhaal. Is het überhaupt wel mogelijk om daartoe te komen?

Zoals velen ben ik geboren en getogen in dat ene grote verhaal over God en de wereld. Maar helaas heb ik al vrij vroeg ondervonden dat dat verhaal in werkelijkheid ook heel klein kan zijn. Verwarrend bovendien. Het ziet er anders uit dan het klinkt: in plaats van over liefde lijkt het over angst te gaan. Alsof het de bedoeling is dat ieder mens even bang wordt voor zichzelf als voor zijn naaste. Ik raakte teleurgesteld in dit grote verhaal en dat herhaalde zich bij andere grote verhalen. Tot het tenslotte voelde alsof de stille vertwijfeling die aan mij knaagde een stem kreeg in de ronkende woorden van Hendrik Marsman (uit: De boot van Dyonisos)

ik ben beroofd en leeg, mijn schepen zijn verbrand,
mijn stem verloor haar gloed en vindt geen weerklank meer
in ’t dode firmament, niets dan de galm die keert
van ’t sombere gewelf van mijn ontredderd hart.

ik sta alleen, geen God of maatschappij
die mijn bestaan betrekt in een bezield verband,

Ondanks alle verbintenissen en verantwoordelijkheden die ik – zo goed en zo kwaad als dat ging – ben aangegaan, is die zwarte ondertoon nooit echt verdwenen.

Toen later mijn vermogen tot engagement met de werkelijkheid zich weer voorzichtig uitbreidde en andere vormen kon aannemen, betrof dat toch meestal ‘het kleine verhaal”. Vooral in mijn journalistieke activiteit heb ik altijd graag een stem gegeven aan verhalen waarvan ik dacht dat zij overstemd dreigden te raken door een groot verhaal, dat alleen om die reden al te wantrouwen was. Ik ging zelf zo ver als te zeggen dat het meest wezenlijke zich eigenlijk afspeelt in de marge van elk groot verhaal. Daar zocht ik de betekenis en bezieling die het grote verhaal me niet kon geven.

En dan is er opeens dat boek met die merkwaardig paradoxale titel, Ons Soort Mensen, want de geest die al deze columns over het menselijk samenleven met elkaar verbindt lijkt juist met alle kracht te wijzen naar dat wat die hang naar ‘soorten’ overstijgt en te zoeken naar een ‘wij’ dat zich niet afzet tegen een ‘zij’. In al die teksten waait iets, waardoor de gedachten die ik hierboven beschreef in beweging komen, van hun plek lijken te willen, en er een verlangen in zicht komt. Een verlangen dat me doet denken aan een fragment uit Citadelle van Antoine de Saint Exupéry:

Wanneer je een schip wilt gaan bouwen
breng dan geen mensen bijeen
om timmerhout te sjouwen
of te tekenen alleen.
Voorkom dat ze taken ontvangen,
deel evenmin plannen mee.
Maar leer eerst de mensen verlangen
naar de eindeloze zee.

Wat ik het mooist vind aan de zee van Maxim Februari is dat die dicht bij huis ligt en echte golven heeft. Misschien is het meest wezenlijke van een groot verhaal niet gelegen in oneindigheid of alomvattendheid, maar in het vermogen te bezielen. De columns in Ons Soort Mensen zijn weliswaar meestal geschreven vanuit een filosofisch perspectief en betreffen bovendien tamelijk abstracte onderwerpen als recht en moraal, maar als je ze aanraakt zijn ze warm en levend. En overal wijzen ze de verbinding aan tussen het grote verhaal van ‘de mensheid en haar weedom’, maar ook dat van ‘de lyrische meerwaarde van het bestaan’, en de dagelijkse werkelijkheid van het samenleven.

Read Full Post »

Jaren geleden, toen allochtonen geen gastarbeiders meer waren, maar wel nog zo heetten, verdiende ik het geld voor mijn vakantie in de koelcel van een distributiecentrum voor voedingsmiddelen. Daar werkte ook Stéfan, een korte, gedrongen, zeer energieke veertiger met een nogal onbestemd mediterraan uiterlijk en accent. Een hartelijke man, blij met zichzelf en de wereld. Op een dag sprak ik mijn bewondering uit voor de manier waarop hij zich het Nederlands had eigen gemaakt. Voor hem was dat een aanleiding om mij uit te dagen, ik moest raden waar hij vandaan kwam. “Uit Turkije,” raadde ik en terwijl mijn antwoord letterlijk als een wolkje in de koude tussen ons in hing, wenste ik dat ik mijn tong had afgebeten. Want Stéfan’s gezicht vulde zich met afgrijzen en zijn stem zoemde van een diepe verontwaardiging, toen hij sprak: “Neen, ik ben Joegoslaaf!” Vervolgens draaide hij zich om en vanaf die dag was hij voor mij een gereserveerd man.

Ik was mij van geen kwaad bewust geweest. Voor mij was hij Stéfan, opgewekt, energiek, een tikje macho, maar wel leuk, enzovoort. En bewonderenswaardig om zijn taalvaardigheid, want niet een geboren Nederlander. Was ik dan zo ruimdenkend? Of onverschillig? Welnee, ik verkeerde toen nog in de gezegende omstandigheid dat ik er geen flauw benul van had wat het betekent om een identiteit te hebben en daarvoor de rechtmatige erkenning te ontvangen. Of niet te ontvangen. Ik piekerde daar wel veel over, maar dat heeft nimmer tot iets geleid.

Heel veel jaren later, om precies te zijn op 15 november 2008, bleek ik alsnog in het bezit te zijn van een identiteit die zich niet liet verloochenen. Ik weet het nog goed, het voelde wat onwennig, als de eerste keer dat ik me op de fiets in balans kon houden. En vooral heel irrationeel. Waardoor het tegelijkertijd heel ongrijpbaar én heel solide was: niet te beredeneren, maar ook niet weg te redeneren. Ik verkeerde opnieuw in gezegende omstandigheden, vond ik. Had ik door dit zo bewust mee te maken niet een boeiende inkijk gehad in de keuken van “identiteit”? Zonder teleurgesteld te raken in de simpele hutspot die daar wordt bereid, bovendien?

Want simpel is het. Van binnenuit gezien haast zo primitief als een instinct en van buitenaf een sterk gecomprimeerde versie van de ‘duck test’:

If it looks like a duck, swims like a duck, and quacks like a duck, then it probably is a duck.

Wanneer we dat – op het vlak van sekse en gender, want daar ging het om – wetenschappelijk verantwoord of op z’n postmoderns proberen na te doen, dan komen we overal en nergens. Dan zijn we bij 8 seksen en miljoenen genders nog lang niet uitgeteld, maar ondertussen wel op kosmische afstand geraakt van zoiets simpels als de identiteit waar we het in het dagelijks bestaan meestal mee moeten zien te redden.  En daar is het, hoe onbeholpen zij ook in elkaar steekt, toch wel prettig om er eentje te hebben. Hoe zou Stéfan dat eigenlijk doen, nu hij geen Joegoslaaf meer kan zijn?

Read Full Post »