Een paar dagen geleden stond ik met een boekje in mijn handen, dat ik had opgediept uit een kuubskist met daarin de bibliotheek van een onbekende overledene. Met de bedoeling het te kopen (voor 1 euro) liep ik de hele uitdragerij door met dat boekje in mijn hand, maar aan het eind van mijn rondgang legde ik het terug. Immers, “van vele boeken te maken is geen einde en veel lezen is vermoeiing des vlezes.” Achteraf heb ik er spijt van. Het droeg de intrigerende titel Het recht om pessimist te zijn en was geschreven door M.S.Arnoni. “De veertig jaar die verstreken zijn sedert mijn bevrijding uit een Nazi-concentratiekamp, hebben mij van een verstokt optimist tot een overtuigd pessimist gemaakt,” las ik nog net.
Na mijn eigen sombere bespiegelingen in het vorige bericht had ik wellicht behoefte de andere kant op te kijken. Recht in de open hemelpoort op Jom Kipoer, bijvoorbeeld. Maar, al is dat nog zo’n bijzondere ervaring, alles is altijd overal, ook de gelegenheid om pessimistisch te zijn. Misschien zelfs met recht. Mijn kans kwam met het bericht over de plannen van het kabinet om de euthanasiewetgeving te verruimen ten behoeve van mensen met een zogenaamd “voltooid leven”. Ik zag het op het journaal, terwijl ik mijn ronde deed langs mensen van wie ik regelmatig hoor dat ze er eigenlijk schoon genoeg van hebben, van het leven.
Langs het mismoedige hoofd van een vrouw van zevenennegentig heen keek ik in het vreugdeloze gezicht van een man, midden in de tachtig, die de voorgestelde wetswijziging aanprees als precies datgene waar hij al jaren op zat te wachten. Het klonk als een reclametekst, die hij zorgvuldig uit het hoofd had geleerd. Daarna verscheen er een jonge vrouw in beeld, die was gepromoveerd op deze kwestie. “Veel oudere mensen verliezen de verbinding met de anderen en met de maatschappij,” vertelde zij en vervolgens pleitte zij voor een ander antwoord hierop dan een pil-van-Drion. Welk antwoord, dat noemde zij niet, maar ze vond de plannen voor een bredere wettelijke basis voor euthanasie vanuit die optiek “een beetje schraal”.
Nu zie ik niet veel heil in allerlei door de overheid aangestuurde plannen om de gevoelens van eenzaamheid onder ouderen te bestrijden, maar het plan om voor hen een zachte dood als uitweg te faciliteren en daardoor aan te moedigen maakt van mij een overtuigd pessimist. Dat plan legt iets bloot, een afgrond, een gapende leegte, die we met al ons wanhopig produceren en consumeren nooit dicht zullen krijgen. Trouwens, ook niet door onszelf er dan maar in te gooien, oudjes eerst. Het maakt nog iets anders zichtbaar: hoezeer wij het leven zijn gaan zien als iets waarover wij kunnen beschikken. Wacht, er schiet me een dichtregel te binnen, (jarenlang bij me gehouden, als een pil):
hoe in dit uur ons aller hart genas
van hoogmoed om ’t vermeend bezit van ’t leven.
Dit komt uit het gedicht Begrafenis aan de Hardangerfjord van Bert Bakker.
Genezend lezen. Dat zou ook buiten de kerk moeten kunnen, lijkt me. Daadwerkelijk met onze ouderen leven helpt wellicht ook. Daar word je af en toe even mismoedig van als zijzelf, maar even vaak wonderbaarlijk optimistisch. Zo was ik laatst bij een bewust demente dame van in de negentig. Hoogopgeleid, dus een goed gesprek was nog mogelijk, maar haar geheugen was vrijwel geheel verdwenen. Omdat ik zag dat zij er op de een of andere manier mee wist te leven, durfde ik haar – met de nodige omzichtigheid – de volgende vraag te stellen: “Je hoort mensen wel eens zeggen dat zij liever dood zijn dan dat ze de kans lopen dement te worden. Wat vind u daarvan?” Ze lachte: “Onzin! De andere mensen vinden het een beetje raar als je dement bent, maar zolang je je daar niks van aantrekt, gaat alles goed.” De volgende dag hielp ik haar onder de douche. Dolle pret, voor ons allebei. “Wat hebben we heerlijk gespeeld, hè?” zei ze, toen ik haar hielp met aankleden.
Dit was natuurlijk heel brutaal van mij. Aan de andere kant: mijn ouderen confronteren mij ook regelmatig en tamelijk ongegeneerd met hun negatieve gevoelens over het laatste stukje leven. Wat mij opvalt, als ik rustig luister en hen de ruimte laat zich te uiten, is dat er altijd een moment komt, waarop zij mij verzekeren, dat er geen haar op hun hoofd is die erover denkt naar de Levenseindekliniek te stappen. Daarvan verwachten zij geen genezing.