*
Wat de geschiedenis ervan zeggen zal, moet ons eerlijk gezegd koud laten.
Kijk, dit kwam ik tegen in een dun goudkleurig boekje met het opschrift Hedendaags feminisme van Renate Rubinstein. Voor 50 eurocent gekocht in een uitdragerij bij mij om de hoek. Geen geld voor een verhelderende geschiedenisles als deze. Voor mij persoonlijk vielen een aantal dingen eindelijk op hun plek. Misschien voor anderen ook, want welbeschouwd is iedereen die nu leeft in dit land in sterke mate gevormd door de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog.
Mijn ouders hadden die beiden zeer bewust meegemaakt en mij gedrenkt in hun verhalen. Hun generatie hield zich vooral bezig met wie er goed en wie er fout was geweest in de oorlog. Toen mijn eigen leeftijdgenoten aan het politieke leven (meestal buitenparlementair, zoals dat toen heette) gingen deelnemen verschoof de aandacht naar wie er goed of fout zouden zijn geweest in een dergelijke oorlog. Er was vaak maar weinig voor nodig om je politieke tegenstanders voor fascist uit te maken. Eigenlijk begin ik pas onlangs de indruk te krijgen dat ook die obsessie uitgewoed raakt (ondanks populistische termen als “Bruin I” voor het kabinet Rutte). Mooi zo, dan kunnen we oog krijgen voor de echte verhalen.
Die echte verhalen kende ik al van mijn ouders en daardoor had ik altijd al een zekere argwaan tegen die enorme boom der kennis van goed en kwaad die uit al die reflectie op de oorlog was opgeschoten. Tegelijk voelde ik me er een beetje klein en onbeduidend tegenover: hoe kon het toch dat al die mensen over deze kwesties zo stellig durfden te doen en ik in mijn eentje niet? Was het misschien al fout om je te realiseren dat er in oorlogssituaties meer bestaat dan ideologie en juiste of verkeerde kampen? Verliefdheid? Verantwoordelijkheidsgevoel jegens je directe naasten? Zucht naar avontuur? Allerlei ingewikkelde loyaliteitsconflicten die je niet in noties over goed en fout kunt vangen?
En dan is er opeens zo’n boekje. Renate Rubinstein stak het destijds (we schrijven 1979) niet onder stoelen of banken dat zij van het “hedendaagse” feminisme niet veel moest hebben. Joke Smit daagde haar uit met de uitspraak:
Joke Smit schrijft mij: ‘Renate, hoe wil jij de geschiedenis in? Als iemand die modes heeft ontmaskerd en in de privésektor iets verbodens zichtbaar heeft gemaakt, maar waar het echt belangrijk was in het verkeerde kamp heeft gezeten?’
Daarop volgen een paar prachtige scherpe zinnen met een veel bredere toepasbaarheid. (“De geschiedenis als moraal, de toekomst als boeman.” en “Nee, ik sla het morele oordeelsvermogen van de geschiedenis niet hoog aan en vind het oneerbaar om iemand de mond te snoeren met het argument dat je de toekomst hebt.”) Als slotzin van het stukje kwam de zin die boven dit bericht staat.
In mijn brein dat graag verbindingen legt komen die zinnen een filmbeeld tegen, uit A passage to India van David Lean. Op het moment dat er een grote opstand uitbreekt bevinden zich een Engelse ambtenaar en een Indiase hoogleraar in het zelfde huis. Als de Engelsman zijn ontreddering en aarzeling om te handelen niet kan verbergen, kijkt de Indiër hem stralend aan en zegt: “Het maakt niet uit wat je doet. De uitkomst staat allang vast. Je kunt gewoon doen wat je hart je ingeeft.” Op het eerste gezicht zou je dat makkelijk weg kunnen zetten als typisch Oosters fatalisme, waar je niet ver mee komt. Ik zie er graag iets anders in, net als in de grondhouding van Rubinstein: een pleidooi voor intrinsieke motivatie. Daar is niets verlammends aan, die is immuun voor morele dreigementen van anderen of “de geschiedenis”, die laat zich niet zomaar uit het veld slaan als resultaten uitblijven en vindt haar richting niet in het streven maar in het geven. Zo’n geschiedenisles wil ik wel leren.