“Wat verandert er na deze dag?” vroeg een van de rabbijnen en ze keken me alledrie verwachtingsvol aan. Ik wierp nog een keer een blik in mijn ziel, waaruit ik net drie kwartier lang van alles had opgediept, om hen te laten zien hoe ik tot dit moment gekomen was. Toekomstvisioenen zaten daar niet echt bij. Draaide ik niet allang volop mee in het joodse leven? En was dat niet reeds ruim voldoende voor mij? Ja, het zou een officiëler karakter krijgen, dat wel. Verder kwam ik niet. Toen stuurden ze mij de gang op.
Al na twee minuten werd ik teruggeroepen en na wat gescherts over en weer gingen de drie rabbijnen staan en reikten mij een voor een de hand, met de woorden “Achotenoe at!” – “Onze zuster ben jij.” Wat moest ik daarop zeggen? “Toda raba” dan maar: hartelijk dank! En toen was het opeens of ergens diep binnenin mij een deksel van een put werd geschoven en er een bron omhoogwelde, die me tot in alle kieren vulde met een gevoel van volmaakte vervulling. Zij zagen hoe ik vol schoot, en ik dacht even dat ik door mijn tranen heen voldoening in hun blikken waarnam. “Blijkbaar is dit voor jou belangrijk,” zei een van hen nog.
Dat was nog maar het begin. Even later was ook mijn lijf tot in de poriën geraakt door water, al moet ik eerlijk zeggen dat ik het gevoel van opnieuw geboren te worden op dat moment niet echt kon bevatten. Ook toen ik een Tora-rol in mijn armen mocht houden en mijn eigen rabbijn mij de drievoudige priesterzegen gaf, was ik er nog niet helemaal bij. Terwijl de gebruikelijke gastvrouwenstress (er zat een hele bank vol vrienden en vriendinnen voor mij!) zachtjes door mijn aderen ruiste, ving ik nog net op dat de Tora-voorlezing van deze week (“Wanneer je in het land gekomen bent . . .”) wel heel toepasselijk was voor een rite de passage.
Op de eerstvolgende Sjabbat bleek wel hoe ik echt op de andere oever was aangeland: ik werd voor het eerst ‘opgeroepen’ voor de Tora-lezing en daarna las de rabbijn die de dienst leidde een speciale zegenwens voor, waarvan ik de vertaling hier graag weergeef:
Moge Hij die onze voorouders Awraham, Jitschak, Jaäkov, Sara, Riwka, Rachél en Léa zegende, Zijn zegen geven aan Channa bat Awraham, die deze heilige Sjabbat is opgeorepen voor de Tora, nadat zij bij ons is gekomen om te schuilen onder de vleugelen van Gods Aanwezigheid. Zij heeft een lange weg van voorbereiding afgelegd om te worden opgenomen in het joodse volk en te worden gerekend onder hen die behoren tot het volk van de God van Awraham en Sara.
Moge de Heilige, Hij zij geprezen, met haar meegaan en haar voorspoed geven op haar levensweg, haar beschermen en zegenen met voldoening en tevredenheid als zij haar deel van Gods werk in deze wereld verricht. Mogen al haar wensen ten goede in vervulling gaan en moge zij altijd openheid, vriendschap en verbondenheid ondervinden onder haar volk Israël.
Daarop zeggen wij: Amén.
” . . . opgenomen in het joodse volk . . . ” Nooit zou ik hebben geweten hoe dat was, als ik het niet had meegemaakt. Hoe zou het zijn als mijn leven bijna volledig bestond uit de voorstellingen die ik mij ervan maakte? Heel vaak heb ik het bestaan zo overweldigend gevonden, dat ik daar graag genoegen mee had genomen. Vandaag prijs ik me gelukkig om alle momenten waarop ik dat niet heb gedaan.
Een andere reden om aan de veilige kant van alles te blijven, is de angst om te verliezen wat je dierbaar is. Betekent een nieuwe naam krijgen niet het verlies van een oud vertrouwde? Er wordt wel gezegd dat opname in het Jodendom een “biologisch wonder” is: je wordt zozeer werkelijk een nazaat van Awraham, dat oude bloedbanden hun geldigheid verliezen. Wil ik dat dan wel? Gelukkig was ik inmiddels zelf al soepeler geworden in het gebruik van twee voornamen; er blijven plekjes waar ik Janiek genoemd word. Voor het andere probleem vond ik op de valreep een oplossing, ergens op het internet, ik weet niet meer waar. Elke jood die de Sjabbat heiligt, krijgt voor die dag een nesjama jetera: een extra ziel, – of misschien ook wel: een ruimere ziel. Precies hetzelfde geldt voor de joodse ziel die een bekeerling krijgt (of blijkt te bezitten) op het moment van toetreden tot de Natie. Er hoeft niets te worden tenietgedaan. Ik hoef slechts toe te staan dat er een zielsverruiming plaats vindt. Graag!
Mooie beleving en een mooi stuk Channa, fijn wat met je mee te mogen leven. Met liefde, Colline
Gefeliciteerd, Channa. En mooi geschreven.